Nieuwsberichten

Vakdossiers vmbo

Datum: 19 november 2003
Betreft: vakdossiers vmbo

Geachte heer Kluvers,
Uw brief van 14 juli 2003 (kenmerk: VO/2101.002/B/03-107) aangaande het project ‘vakdossiers vmbo’ is tijdens onze platformvergadering uitgebreid besproken.
Het Platform VVVO is verheugd betrokken te worden bij het proces van totstandkoming van de vakdossiers. Toch een aantal kritische kant-tekeningen.
Zaken die inhoudelijk vakken in het vmbo betreffen zullen vanzelf-sprekend door de aangesloten vakinhoudelijke verenigingen worden afgehandeld. Het Platform zelf doet dienst als doorgeefluik. Dit geldt dus ook voor de (inhoudelijke) legitimering van een vakdossier.
Daarnaast is het Platform van mening dat de opzet en de tijds-investering die voorgesteld worden geen garantie zijn voor een goede kwaliteit. De vergadering pleit voor een realistische planning en grote zorgvuldigheid.

Kwalificatiestructuur

Datum: 13 oktober 2003
Betreft: kwalificatiestructuur
Geachte mevrouw Van der Hoeven,

In het bestuurlijk overleg arbeidsmarkt en personeelsbeleid van 18 september 2003 legde u een aantal beleidsvoornemens voor m.b.t. een kwalificatiestructuur voor de beroepen in het onderwijs. Bij die gelegenheid is afgesproken dat de organisaties die in het bestuurlijk overleg vertegenwoordigd waren een (nader) standpunt zouden bepalen over de voorgelegde beleidslijnen.
Het bestuur van SBL komt op basis van hoofdstuk 2 van uw concept-notitie tot de volgende opvattingen op hoofdlijnen.
1. Wij onderschrijven graag de eisen die u formuleert waaraan een kwalificatiestructuur moet voldoen: draagvlak hebben, duurzaam zijn, flexibel zijn en beleidsruimte bieden, een integrale benadering mogelijk maken van de kwalificaties voor onderwijsberoepen.
2. Onderschreven wordt dat SBL bereid en in staat is om in een interactief proces met de beroepsgroep de bekwaamheidseisen te formuleren voor het leraarschap en andere onderwijsberoepen, en die eisen aan de minister van OCW voor te leggen voor vaststelling.
3. De gedachte dat in een platform diverse partijen met elkaar spreken over de ontwikkelingen in het onderwijs en de gevolgen daarvan voor de kwalificatiestructuur spreekt ons aan. Het is van belang dat in een gremium de gezamenlijke verantwoordelijkheid wordt belegd voor de kwaliteit van de beroepsuitoefening in het onderwijs én aan de centrale rol die de werknemers in het primaire proces – de leraar, de onderwijsassistent, de schoolleider – spelen ten aanzien van de kwaliteit van de beroepsuitoefening.
4. Over de structuur waarin de betrokken actoren die opdracht zouden moeten realiseren, lopen de meningen in het bestuur van SBL uiteen. Gezien de samenstelling van het bestuur (3 onderwijsvakorganisaties, 1 platform van vakinhoudelijke verenigingen, 2 deskundigen en een onafhankelijke voorzitter) kan eigenlijk ook geen objectiveerbaar standpunt over de structuur worden verwacht.
Op dit punt tekenen zich in het bestuur twee opties af.
In de eerste optie, die wordt voorgestaan door de Algemene Onderwijsbond en de Onderwijsbond CNV, dragen de sociale partners de (bestuurs-)verantwoordelijkheid voor de totstandkoming en het onderhoud van de kwalificatiestructuur. Tot die verantwoordelijkheid behoort ook het betrekken van de beroepsgroep bij de beschrijving van bekwaamheidseisen.
In de tweede optie, die wordt voorgestaan door de overige bestuursleden, draagt het door u beoogde platform de verantwoordelijkheid voor het samenhangend stelsel van onderwijsberoepen en de daarmee verbonden taken, maar dan wel in een zodanige samenstelling dat de gezamenlijke beroepsgroepen de helft van de zetels in het platform bezetten, terwijl de andere helft wordt bezet door deskundigen vanuit het werkgevers- en opleidingsperspectief. Het opstellen van de bekwaamheidseisen per onderwijsberoep zal de taak zijn van de desbetreffende beroepsgroepen.
Wij hopen hiermee een bijdrage aan de beleidsvorming te hebben geleverd en zijn daarbij graag verder betrokken.

Met vriendelijke groet,
Namens het bestuur van SBL:
drs. A.M.E. Kil-Albersen, voorzitter
prof. dr. J.J.H. van den Akker
mr. H.K. Evers, Onderwijsbond CMHF/MHP
E.W. de Jong, Onderwijsbond CNV
drs. R.W.H. de Koning, Algemene Onderwijsbond
prof. dr. L. Stevens
dr. M. Vernooy-Gerritsen, Platform VVVO

Gebruik van grafische rekenmachine bij het examen

Datum: 12 juni 2002
Betreft: gebruik van grafische rekenmachine bij het examen

Geachte mevrouw Adelmund,
Tegelijk met de invoering van de tweede fase heeft de grafische rekenmachine zijn intrede gedaan in het voortgezet onderwijs.
Zoals altijd heeft zo’n nieuwe ontwikkeling voor- en tegenstanders. De voorstanders waren tevreden en lieten niets van zich horen. Een aantal tegenstanders heeft brieven geschreven waarin zij hun bezwaren onder woorden brachten. De CEVO heeft daar toen op gereageerd door de grafische rekenmachine voor een aantal vakken te verbieden. Vanaf dat moment zijn vele andere brieven geschreven.
De VVVO denkt dat de herijking van de tweede fase een mooi moment is om de situatie rond de grafische rekenmachine nog eens goed te bezien. De huidige situatie, waarin leerlingen bij het ene vak de grafische rekenmachine moeten gebruiken en dat bij het andere vak juist niet mogen, is niet ideaal. Een belangrijk voordeel van het gebruik van de grafische rekenmachine is dat een aantal stappen tegelijk op het beeldscherm staat. Leerlingen wennen daaraan, net als aan de manier van invoeren van gegevens. Als ze bij examens van sommige vakken deze machine niet mogen gebruiken en weer met een gewone rekenmachine moeten werken geeft dat niet zelden problemen.
Wij stellen voor in overleg met de CEVO, de vaksecties van de CEVO en de vakverenigingen per vak te bekijken of de grafische rekenmachine gebruikt moet of mag worden. Tevens zou in dat overleg duidelijk moeten worden of er gegevens in het geheugen van de machine mogen worden opgeslagen. Als de besluiten hieromtrent vroeg genoeg genomen worden kunnen de examenmakers op tijd inspelen op de nieuwe situatie zodat na de herijking op dit punt geen problemen zullen ontstaan.
Wij hopen op korte termijn te vernemen hoe u staat tegenover dit iniatief.
i.a.a. Leden van de VKC OCenW, Tweede kamer

    Monitoring invoering leerwegen vmbo

    Datum: 12 juni 2002
    Betreft: monitoring invoering leerwegen vmbo

    Geachte mevrouw Adelmund,
    Per 1 augustus 2001 zijn de leerwegen in het vmbo gestart. Een niet geringe operatie voor docenten, vaksecties en schoolorganisaties. Het is van groot belang om deze operatie op de voet te volgen om te kijken of alles goed verloopt en zo niet, of er bijstellingen nodig zijn.
    Het is de monitoring, Start van de leerwegen in het vmbo, uitgevoerd door het SCO-Kohnstamm Instituut, waarover het Platform van Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs (VVVO) zich zorgen maakt.
    Waar de monitoring van de tweede fase havo/vwo een goed beeld geeft van zwaarte van programma’s voor docenten en leerlingen, organisatorische problemen en procedurele problemen zoals PTA’s en examendossiers, ontbreekt een vergelijkbare meting van de gang van zaken in het vmbo.
    SCO-Kohnstamm werkt nogal cijfermatig, geeft percentages etcetera. Het cijfermateriaal komt voornamelijk uit enquêtes onder schoolleiders. Een goede begin, maar hiermee is nog niet situatie op de ‘werkvloer’ gemeten. Dit verontrust ons, omdat uit onze achterban nogal eens andere geluiden komen dan de cijfers van het rapport aangeven.
    Vanuit het Platform is al jaren met klem gewezen op het feit dat in vergelijking met de grote monitoringsactiviteiten rond de invoering van de tweede fase havo/vwo op zijn minst een gelijke ondersteuning voor de vmbo-leerwegen implementatie meer dan gewenst en noodzakelijk is. De grote groep vmbo-leerlingen en docenten verdient een goede begeleiding.
    Wij dringen er op aan dat het traject van monitoring aangaande de grote vmbo-leerwegenoperatie met even veel ondersteuning vanuit uw ministerie aangestuurd wordt. Als Platform VVVO worden wij graag betrokken in vervolgactiviteiten om de beoogde veranderingen zo positief mogelijk uit te werken voor collega’s en leerlingen.
    In afschrift aan:
    Leden van de Vaste Kamercommissie OCenW, Tweede kamer
    dr. L.S.J.M.Henkens, Directeur VO, Ministerie OCenW

      SLO, over methodiek opstellen vakdossier

      Datum: 12 juni 2002
      Betreft: methodiek opstellen vakdossiers

      Geachte heer Verbeek,
      Namens de vakinhoudelijke verenigingen, verenigd in het platform VVVO, meldt ik u het volgende.
      In het kader van het project Herziening examenprogramma’s havo/vwo stelde SLO vakdossiers samen, met per vak een overzicht van de stand van zaken met successen en knelpunten. Nu blijkt welk een belangrijke rol deze documenten in de beeldvorming en de herijkingoperatie spelen vraagt Platform VVVO uw aandacht voor de gevolgde methodiek.
      Onze verenigingen is gebleken dat bij het maken van de vakdossiers voor de Tweede Fase dat de teams die dit uitvoeren op diverse manieren te werk zijn gegaan. De aard en status van de inhoud van de vakdossiers verschillen nogal. Het ene dossier is ontstaan uit zorgvuldig veldwerk en uitgebreid interviewen van doelgroepen, het andere dossier is gebaseerd op het bezoeken van enkele scholen en het ondervragen van enkele leerlingen. Omissies, begaan in eerste versies, bleven vaak tot de eindversie bestaan.
      Daarnaast is de betrokkenheid van vakinhoudelijke verenigingen niet consequent. Veel verenigingen behoren tot het directe netwerk van SLO-medewerkers, waardoor nauw contact een vanzelfsprekendheid is. Andere verenigingen krijgen pas achteraf of helemaal niet de mogelijkheid om te reageren op (concept)teksten.
      Het lijkt ons in het belang van het leveren van goede kwaliteit en het nemen van afgewogen beslissingen om in alle gevallen dezelfde systematiek en hetzelfde format te gebruiken en zo de vakdossiers vergelijkbaar te houden.
      Nu blijkt ons dat u in opdracht van OCenW een zelfde soort onderzoek naar vakken in de basisvorming doet. De vakinhoudelijke verenigingen willen bij dit onderzoek graag hun medewerking verlenen. Liever dan achteraf te constateren dat per vak een andere systematiek en een ander format is gebruikt. Aard en status van de onderzoeken dienen ons inziens vergelijkbaar te zijn. Het secretariaat van Platform VVVO levert u graag een actueel etikettenbestand. Ook bent u van harte welkom om tijdens onze bijeenkomsten uw onderzoek toe te lichten.
      Bijlage: overzicht van vakinhoudelijke verenigingen.
      CC Directie SLO, drs. P.H.M.Scheerder

      Tweede fase 2

      Datum: 14 juni 2001
      Betreft: tweede fase
      Geachte leden van de vaste commissie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
      De komende tijd heeft de vernieuwing van de tweede fase havo/vwo, zoals die thans gestalte krijgt, uw aandacht. Graag willen wij, als vertegenwoordigers van de vakinhoudelijke docentenverenigingen in het voortgezet onderwijs, u hierover de volgende overwegingen voorleggen.
      In de eerste plaats leren wij van onze leden, dat de huidige inhoud en inrichting van de tweede fase wijzigingen behoeft. Dit geldt in de volle breedte: het totaal blijkt voor zowel leerlingen als docenten een (te) zware belasting. Ook geldt dit per vak: in de huidige praktijk komen ongewenste effecten van examenprogramma’s naar voren die met wat inmiddels ‘klein’ en ‘groot’ onderhoud is gaan heten, verholpen zouden kunnen worden. Dit beeld wordt bevestigd in de monitoring van de tweede fase, zoals die thans plaatsvindt en in de vakdossiers die door de SLO zijn samengesteld.
      Hierbij kwam voor ons de vraag op, of op dit moment tussentijdse maatregelen noodzakelijk zijn, waarmee aanpassingen in de goede richting kunnen worden bereikt. De ervaringen bij vorige tussentijdse aanpassingen wijzen uit, dat die op zich ongewenste bijeffecten kunnen hebben. Deze betreffen met name de informatievoorziening: vaak duurt het enige tijd voordat de precieze maatregelen bekend zijn binnen de scholen en dan gaat er nog de nodige tijd overheen, voordat deze zijn omgezet in concrete veranderingen. Weer tussentijdse veranderingen zouden nu, zo vrezen wij, een golf van onrust met zich meebrengen die de goede bedoelingen van de veranderingen op zich zou overschaduwen. Daar komt nog bij, dat bepaalde inhoudelijke vernieuwingen (zoals een nieuwe didactische aanpak bij de deeltalen) op dit moment nog niet geheel uitontwikkeld zijn.
      Vanuit dit perspectief pleiten we ervoor, om thans geen veranderingen door te voeren, maar de komende tijd wel voorstellen te formuleren, opdat vanaf 2003 de tweede fase in een vernieuwde vorm voortgezet kan worden. Dat impliceert dat een samenhangend pakket van veranderingsvoorstellen er in het begin van 2002 zou moeten liggen.
      In die tussentijd vragen de huidige verlichtingsmaatregelen nog wel de nodige aandacht. We kunnen ons voorstellen dat die eveneens tot 2003 gecontinueerd worden, maar zouden er dan wel voor willen pleiten dat de ruimte voor praktische opdrachten (thans 20%) naar keuze van de school weer verhoogd kan worden (tot maximaal 40%). Ook zouden we graag zien dat de scholen de komende tijd de vrijheid krijgen om zelf te bepalen hoe en in hoeverre zij de onderdelen, die in het kader van de verlichtingsmaatregelen niet meer centraal worden getoetst worden, in het schoolexamen aan de orde laten komen.

      Wet bio

      Datum: 28 mei 2001
      Betreft: wet Beroepen In het Onderwijs

      Geachte Minister,
      Namens het Platform VVVO wil ik u hierbij enige punten van zorg voorleggen die betrekking hebben op de voorstellen rond de wet voor beroepen in het onderwijs.
      Ons eerste zorgpunt betreft de continue aandacht voor het onderhouden van de eigen kennis en vaardigheden van docenten. Oorspronkelijk was een register voorzien waarin pas van herregistratie sprake kon zijn, als de betrokken docent aantoonbaar haar of zijn competenties had bijgehouden. Er zijn op zich goede gronden aan te wijzen voor het niet verplicht invoeren van zo’n landelijk register (zoals het gevaar van buraucratisering). Hiermee lijkt evenwel ook een instrument weggevallen te zijn, dat de docent motiveert de deskundigheid op peil te houden. Wij zien in de huidige voorstellen geen alternatieven naar voren komen die eenzelfde aandacht voor continue professionalisering met zich mee brengen en die verder reiken dan wat de schoolleiding op een bepaald moment wenselijk acht. Dit lijkt ons een achteruitgang ten opzichte van eerdere voorstellen.
      Een tweede punt van zorg betreft de vakinhoudelijke en vakdidactische kennis en vaardigheden die docenten dienen te bezitten. In beschrijvingen van startbekwaamheden komen deze tot nu toe wel voor, maar dan alleen in algemene zin; uitwerkingen op het terrein van pedagogisch handelen en dergelijke zijn veelal wel uitgebreid weergegeven. Het lijkt ons van groot belang om voor de verschillende vakgebieden binnen het voortgezet onderwijs landelijk duidelijkheid te scheppen wat de vereiste kennis en vaardigheden voor het desbetreffende vakgebied precies inhouden. Graag leveren we daaraan een bijdrage.

      Kennisnet

      Datum: 28 mei 2001
      Betreft: betaling diensten

      Geachte heer Maes,
      Namens het Platform VVVO wil u hierbij graag het volgende voorleggen aangaande onze deelname aan Kennisnet en in het bijzonder de “vakcommunities”.
      Wellicht is een introductie van ons Platform gepast: het Platform VVVO is een vereniging die als leden vrijwel alle vakverenigingen in het voortgezet onderwijs heeft. Het representeert hiermee deze vakverenigingen en daarmee ook de vakdocenten in het voortgezet onderwijs. Voor een overzicht van onze leden en nadere informatie over het Platform kunnen we u verwijzen naar www.platformvvvo.nl.
      De vakverenigingen zien een grote verwantschap tussen hun eigen doelstellingen en datgene wat Kennisnet nastreeft. Voor de vakverenigingen geldt namelijk, dat zij graag de contacten tussen vakdocenten bevorderen, gezamenlijke reflectie over het eigen vakgebied tot stand willen brengen en de discussie over het eigen vakgebied en de relatie met andere vakgebieden willen voeren. Dit gebeurt tot nu toe met name door het uitgeven van vaktijdschriften, het organiseren van confrenties en het optreden als vertegenwoordiging van het desbtereffende vak in allerlei gremia.
      Dat deze doelstellingen ook via digitale middelen bereikt kunnen worden en de informatie en communicatiestromen daarmee aanzienlijk verrijkt kunnen worden is voor de vakverenigingen evident. In dat opzicht steunen we de realisatie van kennsinet en het oprichten en onderhouden van vakcommunicties van harte.
      Problematisch wordt evenwel dat bij alle activiteiten die van de vakverenigingen gevraagd wordt, men dikwijls niet onderkent dat hier sprake is van vijwilligerswerk. Tezamen met de werkdruk waardoor het huidige docentenbestaan wordt gekenmerkt, leidt dit ertoe dat wij niet zo actief in allerlei ontwikkelingen een rol kunnen spelen, als wenselijk zou zijn. In concreto geldt dit nu ook voor de actieve participatie in de vakcommunities
      Enig soelaas zou hier kunnen worden geboden, indien voor dergelijke activiteiten een uurvergoeding kan worden vastgesteld. Hierbij valt te denken aan f 75,- per uur, zijnde de gemiddelde docentuurprijs van dit moment.
      Graag zouden we met u in overleg treden om te bezien of dit een begaanbaar pad is, en wat daartoe geregeld zou moeten worden.

      Imperatief verlof bestuurders vakverenigingen

      Datum: 20 januari 2001
      Betreft: imperatief verlof bestuurders vakverenigingen

      Geachte Minister,
      Graag breng ik u hierbij namens het Platform Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs, het volgende onder de aandacht.
      Het Platform VVVO vertegenwoordigt de vakinhoudelijke verenigingen van docenten in het voortgezet onderwijs. Op de bestuursleden van deze vakverenigingen blijkt in toenemende mate een beroep te moeten worden gedaan. De diverse activiteiten voor de verenigingsleden vergen de nodige aandacht en zorg; ook is het noodzakelijk om in diverse gremia de specifieke ervaringen en wensen vanuit de desbetreffende vakdocenten goed te communiceren. Hierbij achten we het van groot belang dat de vertegenwoordiging van de vakdocenten plaatsvindt door hen die ook zelf in het onderwijs werkzaam zijn.
      Zoekend naar de mogelijkheden om het voor docenten mogelijk te maken aan bepaalde vergaderingen deel te nemen die in werktijd vallen, stuitten wij op de verlofmogelijkheden die in de CAO-vo zijn vastgelegd voor bestuursleden, kaderleden of afgevaardigden van centrales van verenigingen van overheids- en onderwijspersoneel of een bij zo’n centrale aangesloten vereniging. Indien het mogelijk zou zijn om deze regeling uit te breiden naar bestuursleden van vakinhoudelijke verenigingen, dan biedt dit in ieder geval soelaas voor die keren dat er binnen schooltijd moet worden opgetreden.
      Dit geeft dan de vakverenigingen meer gelegenheid om in te spelen op de ontwikkelingen die voortspruiten uit het vernieuwingsbeleid van de overheid, zoals de nieuwe opzet van het vmbo, de herinrichting van de basisvorming en de verdere uitbouw van het studiehuis. Dit geldt temeer nu –in het kader van verdere autonomie en deregulering- van docenten binnen de scholen, verwacht mag worden dat zij initiatieven ontplooien om aan hun vakken impulsen te geven en over de vakgrenzen heen tot nieuwe vormen van samenwerking te komen.
      Hiervoor is dan wel een zekere financiële compensatie voor de betrokken scholen noodzakelijk. Analoog aan de bestaande verlofmogelijkheden stellen we voor om ten behoeve van de financiering van het verlof voor bestuursleden van vakverenigingen een fonds te vormen waarop scholen aanspraak kunnen maken. Voor de omvang van dit fonds kan gedacht worden aan ƒ 900.000,- per jaar. Dit bedrag is gebaseerd op het vrij stellen van twee uur per week voor vier leden van het dagelijks bestuur van de betrokken verenigingen (28 in getal), alsmede vijftien uur imperatief verlof per jaar voor zes leden van het algemeen bestuur van de vakverenigingen.
      De onderwijsvakorganisaties staan positief tegenover een dergelijke opzet van ‘imperatief verlof’ voor vakinhoudelijke verenigingen, mits dit niet ten koste gaat van vakbondsfaciliteiten. Dit thema is ook besproken met de voorzitter van de CAO-besprekingen, de heer C.M. Geuze.
      Graag lichten we onze vraag nader toe, indien u hier prijs op stelt.
      cc drs. C.M. Geuze, VSWO
      Aob, Onderwijsbond CNV en Onderwijsbonden CMHF

      Van 32 naar 30 uur in de basisvorming

      Datum: 16 oktober 2000
      Betreft: van 32 naar 30 uur in de basisvorming

      Geachte leden van de Vaste Kamercommissie,
      Graag brengen wij, als Platform Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs, u hierbij onze zorg onder ogen met betrekking tot de Beleidsreactie basisvorming die de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan de Tweede Kamer zond.
      Voor ons, als vakverenigingen van docenten uit het voortgezet onderwijs, was één van de voorstellen van de inspectie, op grond van haar onderzoek naar de basisvorming, cruciaal:
      breng het aantal wekelijkse lesuren in de basisvorming terug van 32 naar 30 uur. Hiermee kan bereikt worden dat de overladenheid voor de leerlingen wordt verminderd en er -bij eenzelfde budget- voor docenten tijd ontstaat om gericht aan (verdere) vernieuwingen in de basisvorming te werken.

      Dit voorstel wordt nog versterkt door de krapte op de arbeidsmarkt: als er al middelen voor de school ter beschikking zouden komen om extra personeel aan te trekken en daarmee tijd vrij te maken voor gerichte vernieuwingsactiviteiten, dan nog is het de vraag of dat personeel gevonden zou kunnen worden.
      Wanneer het voorstel van de inspectie wordt opgevolgd, ontstaat er naast ruimte voor onderwijsvernieuwing bij docenten, ook erkenning van de problematiek die thans door zoveel docenten wordt ervaren: enerzijds het gevoel de leerlingen teveel te moeten aanbieden, anderzijds het gevoel niet genoeg tijd te kunnen besteden aan een daadwerkelijke doorvoering van vereiste veranderingen. Kortom, de druk waaronder docenten in de basisvorming nu verkeren, zou daarmee worden erkend.
      De Staatssecretaris stelt evenwel voor om eerst een advies van de Onderwijs af te wachten (te verschijnen in 2001) en vervolgens de consequenties daarvan pas in 2004 in te voeren. Een dergelijk tijdstraject staat op zeer gespannen voet met de situatie waarin scholen nu verkeren.
      We wenden ons daarom nu tot u, met het verzoek om te bevorderen dat de reductie van het aantal uren in de basisvorming met ingang van het cursusjaar 2001-2002 gerealiseerd wordt.

      Uiteraard zijn wij van harte bereid onze vraag nader toe te lichten.