Platform schrijven

Onderwijstijd

Datum: 19 april 2007
Betreft: gevolgen invulling onderwijstijd door scholen voor professionalisering docenten

Geachte mevrouw Bijsterveld,
Met ingang van dit schooljaar zijn voor het voortgezet onderwijs een nieuwe norm en definitie van onderwijstijd vastgesteld. Scholen zijn op dit moment druk bezig om -indien nodig- wijzigingen door te voeren in de organisatie van het onderwijs en van de school om te voldoen aan de wettelijk normen.
CNV Onderwijs heeft in een brief aan u al haar bezorgdheid geuit over de gevolgen daarvan voor de werkdruk van het onderwijspersoneel.

Het Platform VVVO (Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs) wil u nadrukkelijk wijzen op een ander nadelig gevolg.
De verschillende bij het Platform aangesloten vakverenigingen horen van hun leden, de vakdocenten, verontrustende signalen dat docenten niet meer of slechts zeer beperkt in staat worden gesteld zich te professionaliseren en nascholing te volgen. Dit betreft nascholing op vakinhoudelijk en didactisch gebied.
In de taakomschrijving van docenten is opgenomen dat (na)scholing deel uitmaakt van het takenpakket. Scholen zijn echter steeds minder bereid om docenten gelegenheid te geven om daadwerkelijk deze nascholing  te volgen. Vaak wordt als argument gebruikt dat dit ten koste zou gaan van de onderwijstaak, zeker als het scholing betreft die tijdens lestijd wordt gevolgd.
De vakverenigingen zijn verontrust omdat het belemmeren van mogelijkheden voor professionalisering onherroepelijk leidt tot kwaliteitsverlies in het onderwijs: verlies van kwaliteit van docenten en ook verlies van kwaliteit van het onderwijs aan de leerlingen.

Eén van de maatregelen om het beroep van leraar aantrekkelijker te maken is het verlagen van de werkdruk. Een andere mogelijkheid is docenten ruim de gelegenheid te geven zich bij te scholen om  zo in staat te zijn te voldoen aan de steeds veranderende eisen die het beroep van docent stelt.
Door de wijze waarop het beleid rond de uren norm nu wordt geïnterpreteerd neemt de werkdruk toe en wordt het beroep niet uitdagender.
Naar onze overtuiging kan dat niet de bedoeling zijn.
Het Platform VVVO acht het van groot belang deze effecten onder uw aandacht te brengen.

Het Platform VVVO is van harte bereid om mee te denken en mee te werken aan het realiseren van een zodanige invulling van de onderwijstijd, dat deze ten goede komt aan de kwaliteit van het onderwijs.

Graag zien wij uw reactie tegemoet.

Wijziging structuur vaksecties CEVO

Datum: 14 juni 2005
Betreft: wijziging structuur vaksecties CEVO

Geacht bestuur,
Hierbij willen we onze bezorgdheid uitspreken over de voorgenomen aanpassing van de samenstelling van de CEVO-vaksecties. Donderdag 9 juni jl. gaven de heren Bouwsma en Melissen hierover uitleg in onze platformvergadering.
De vaksecties van de CEVO zouden bij deze aanpassing, naast de voorzitter uit het naast hoger gelegen onderwijs, slechts bestaan uit een vertegenwoordiger vanuit de onderwijsvakorganisaties. De vertegenwoordigers uit het voortgezet onderwijs, die zijn aangedragen door de vakinhoudelijke verenigingen, zouden een plaats moeten krijgen bij de constructiegroepen van het Cito.
Wij begrepen dat deze structuurwijziging was ingegeven door het streven een einde te maken aan een inefficiënte wijze van werken en een vermenging van rollen: de vaksecties van de CEVO zouden zich niet beperken tot het geven van de opdracht aan het Cito en tot de definitieve vaststelling van de examens, maar zich ook bemoeien met de constructie ervan.
Het is voor ons de vraag of deze vorm van samenwerking en overleg niet juist ten goede komt aan de kwaliteit van de examens. Het tegendeel zou eerst aangetoond moeten worden. Als dan toch besloten zou moeten worden tot een duidelijke scheiding tussen de opdrachtgevers en de constructeurs, denken wij echter dat er dan veeleer iets in de cultuur van de vaksecties van de CEVO gewijzigd zou moeten worden en niet per se in de structuur ervan.
Het is opmerkelijk dat juist de vertegenwoordigers uit het voortgezet onderwijs in de vaksecties van de CEVO, die zijn aangedragen door de vakinhoudelijke verenigingen, in deze wijziging het veld moeten ruimen. Juist door hun vakinhoudelijke expertise zijn de vertegenwoordigers van de vakinhoudelijke verenigingen bij uitstek degenen die in staat zijn de juiste opdracht te geven en de eindverantwoordelijkheid voor de definitieve vaststelling van de examens mede op zich te nemen. De onderwijsvakorganisaties zijn niet op basis van vakinhoudelijke motieven georganiseerd, waardoor hun vertegenwoordigers niet per definitie borg kunnen staan voor een vakinhoudelijk verantwoorde vaststelling van de examens, ook al is het denkbaar dat sommigen onder hen wel over de nodige expertise beschikken.
Met het oog op het creëren van draagvlak in het onderwijsveld lijkt het ons onverstandig het lijntje met de vakmensen op deze wijze door te snijden. Natuurlijk blijft bij de voorgestelde structuur-wijziging de bemoeienis met het construeren van de examens (Cito) wel bestaan, maar vaststellen en mede verantwoording dragen is toch wat anders. Bovendien mist een lid van de constructiegroepen door geheimhoudingsvoorwaarden voor verenigingen de slagkracht die een lid van de vaksecties wel behoudt.

De vakinhoudelijke verenigingen waren enigszins teleurgesteld te vernemen dat u, als bestuur van CEVO, bovenstaande al had besloten alvorens de betrokken verenigingen erover te consulteren.
Uit de reacties van de heren Bouwsma en Melissen menen wij te mogen opmaken dat deze besluitvorming nog niet definitief is. Wij hopen van harte dat over de voorgenomen structuur-wijziging nog een vervolggesprek mogelijk is.

Open brief onderwijspersoneel

Datum: 31 maart 2005
Betreft: onderwijspersoneel wil voortouw in kennissamenleving

Geachte mevrouw Van der Hoeven,
Regelmatig voeren wij met u overleg over wijzigingen in het Nederlandse onderwijs en over de positie van de werkenden daarbinnen. Wij kennen uw belangstelling voor de kwaliteit van de beroepsbeoefenaren in het onderwijs. Daarom bepleiten wij extra aandacht op korte termijn voor de rol van die beroepsgroep in de kennissamenleving. Uw uitspraak vanochtend dat een belangrijke investering zal worden gedaan in de universiteiten en hogescholen is voor ons aanleiding de dialoog over de leraar en ander onderwijspersoneel te intensiveren. Onderwijs is een kennisintensieve sector, en investeren in personeel is investeren in de leerling. Dat vinden wij niet alleen, maar ook beleidsonderzoekers en politici. We noemen twee voorbeelden.
– De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid pleit in “Bewijzen van goede dienstverlening” (2004) voor de versterking van de positie en mogelijkheden van de professionals in onder meer het onderwijs. Die professionals weten welke innovaties en kwaliteitsverbeteringen mogelijk zijn en bovendien zijn ze in staat die snel en daadwerkelijk in de praktijk toe te passen. De organisaties in de onderwijsbranche kunnen een bijdrage leveren aan het doorbreken van het wantrouwen dat speelt in de relatie tussen overheid en veld. De WRR pleit onzes inziens terecht voor variatie in werk, voor innovatieve praktijk, voor het organiseren van de aanwezige kennis.
– De onderwijsministers van 25 landen (waaronder ook Nederland) onderschrijven het OECD-rapport “Teachers matter” (2004). De aantrekkelijkheid van het werken in het onderwijs, het stimuleren van de professionele ontwikkeling van leraren, het zorgdragen voor het vasthouden van effectieve leraren in het onderwijs staan in dat rapport centraal. Die aandachtspunten worden ook geconcretiseerd in voorgestelde gevolgen voor het beleid.
Wij vinden dat dergelijke studies niet lang zonder gevolgen mogen blijven. Afwachten op welk moment het onderwijs kan worden verbeterd, kan niet aan de orde zijn. Generatie op generatie is afhankelijk van goed onderwijs. Daarom moet het vliegwiel van het onderwijs nu op een hoger toerental worden gebracht.
Bovendien: als leraren voortdurend aan hun professionele ontwikkeling werken, is dat ook het beste voorbeeld voor onderwijsdeelnemers om een leven lang te blijven leren.
Onze organisaties willen zich inzetten voor het betrekken van leraren bij het ontwikkelen en invoeren van beleid, voor het ontwikkelen van leergemeenschappen van kenniswerkers, voor het bezielen en het professionaliseren van gekwalificeerd onderwijspersoneel. Daar moet iets tegenover staan, niet primair voor organisaties – maar voor werkenden: de aantrekkelijkheid van het beroep moet worden gezien, de mogelijkheden voor professionele ontplooiing binnen scholen, er moet oog zijn voor talenten en verschillen, voor ondersteuning bij het doen van ontwikkelingsonderzoek binnen de school, voor professionele autonomie en goede werkcondities.
Wij bieden aan ons daarvoor in te zetten en roepen u op tot spoedig en concreet overleg over een nieuw elan voor de werkenden in het Nederlandse onderwijs.

Met vriendelijke groet,
Walter Dresscher voorzitter Algemene Onderwijsbond
Marleen Barth voorzitter Onderwijsbond CNV
Harry Evers voorzitter Onderwijsbonden CMHF/MHP
Dirk Speelman voorzitter Platform Vakinhoudelijke Verenigingen VO
Annet Kil-Albersen voorzitter Stichting Beroepskwaliteit Leraren en ander onderwijspersoneel
Aob, Onderwijsbond CNV en Onderwijsbonden CMHF

Condoleance Hans van Wieren

Datum: 15 januari 2004
Betreft: Condoleance Hans van Wieren

Directie, leerkrachten, medewerkers en leerlingen van het Terra College,
Met ontsteltenis heeft het Platform VVVO kennisgenomen van het schietincident van 13 januari op het Terra College, dat de dood van Hans van Wieren tot gevolg had. Scholen zijn bedoeld als veilige en vertouwde leeromgeving voor leerlingen en onderwijspersoneel. Helaas maakt deze gebeurtenis duidelijk dat ook binnen een schoolomgeving een mens een ander mens iets verschrikkelijks kan aandoen. Wij voelen mee met de familie van Hans van Wieren en de collega’s, medewerkers en leerlingen van het Terra College.
Platform VVVO en de aangesloten Vakinhoudelijke Verenigingen in het Voortgezet Onderwijs

(deze condoleance is gestuurd naar de rector van het Terra College en geplaatst in het on line register als nummer 11550)

Vakdossiers vmbo

Datum: 19 november 2003
Betreft: vakdossiers vmbo

Geachte heer Kluvers,
Uw brief van 14 juli 2003 (kenmerk: VO/2101.002/B/03-107) aangaande het project ‘vakdossiers vmbo’ is tijdens onze platformvergadering uitgebreid besproken.
Het Platform VVVO is verheugd betrokken te worden bij het proces van totstandkoming van de vakdossiers. Toch een aantal kritische kant-tekeningen.
Zaken die inhoudelijk vakken in het vmbo betreffen zullen vanzelf-sprekend door de aangesloten vakinhoudelijke verenigingen worden afgehandeld. Het Platform zelf doet dienst als doorgeefluik. Dit geldt dus ook voor de (inhoudelijke) legitimering van een vakdossier.
Daarnaast is het Platform van mening dat de opzet en de tijds-investering die voorgesteld worden geen garantie zijn voor een goede kwaliteit. De vergadering pleit voor een realistische planning en grote zorgvuldigheid.

Kwalificatiestructuur

Datum: 13 oktober 2003
Betreft: kwalificatiestructuur
Geachte mevrouw Van der Hoeven,

In het bestuurlijk overleg arbeidsmarkt en personeelsbeleid van 18 september 2003 legde u een aantal beleidsvoornemens voor m.b.t. een kwalificatiestructuur voor de beroepen in het onderwijs. Bij die gelegenheid is afgesproken dat de organisaties die in het bestuurlijk overleg vertegenwoordigd waren een (nader) standpunt zouden bepalen over de voorgelegde beleidslijnen.
Het bestuur van SBL komt op basis van hoofdstuk 2 van uw concept-notitie tot de volgende opvattingen op hoofdlijnen.
1. Wij onderschrijven graag de eisen die u formuleert waaraan een kwalificatiestructuur moet voldoen: draagvlak hebben, duurzaam zijn, flexibel zijn en beleidsruimte bieden, een integrale benadering mogelijk maken van de kwalificaties voor onderwijsberoepen.
2. Onderschreven wordt dat SBL bereid en in staat is om in een interactief proces met de beroepsgroep de bekwaamheidseisen te formuleren voor het leraarschap en andere onderwijsberoepen, en die eisen aan de minister van OCW voor te leggen voor vaststelling.
3. De gedachte dat in een platform diverse partijen met elkaar spreken over de ontwikkelingen in het onderwijs en de gevolgen daarvan voor de kwalificatiestructuur spreekt ons aan. Het is van belang dat in een gremium de gezamenlijke verantwoordelijkheid wordt belegd voor de kwaliteit van de beroepsuitoefening in het onderwijs én aan de centrale rol die de werknemers in het primaire proces – de leraar, de onderwijsassistent, de schoolleider – spelen ten aanzien van de kwaliteit van de beroepsuitoefening.
4. Over de structuur waarin de betrokken actoren die opdracht zouden moeten realiseren, lopen de meningen in het bestuur van SBL uiteen. Gezien de samenstelling van het bestuur (3 onderwijsvakorganisaties, 1 platform van vakinhoudelijke verenigingen, 2 deskundigen en een onafhankelijke voorzitter) kan eigenlijk ook geen objectiveerbaar standpunt over de structuur worden verwacht.
Op dit punt tekenen zich in het bestuur twee opties af.
In de eerste optie, die wordt voorgestaan door de Algemene Onderwijsbond en de Onderwijsbond CNV, dragen de sociale partners de (bestuurs-)verantwoordelijkheid voor de totstandkoming en het onderhoud van de kwalificatiestructuur. Tot die verantwoordelijkheid behoort ook het betrekken van de beroepsgroep bij de beschrijving van bekwaamheidseisen.
In de tweede optie, die wordt voorgestaan door de overige bestuursleden, draagt het door u beoogde platform de verantwoordelijkheid voor het samenhangend stelsel van onderwijsberoepen en de daarmee verbonden taken, maar dan wel in een zodanige samenstelling dat de gezamenlijke beroepsgroepen de helft van de zetels in het platform bezetten, terwijl de andere helft wordt bezet door deskundigen vanuit het werkgevers- en opleidingsperspectief. Het opstellen van de bekwaamheidseisen per onderwijsberoep zal de taak zijn van de desbetreffende beroepsgroepen.
Wij hopen hiermee een bijdrage aan de beleidsvorming te hebben geleverd en zijn daarbij graag verder betrokken.

Met vriendelijke groet,
Namens het bestuur van SBL:
drs. A.M.E. Kil-Albersen, voorzitter
prof. dr. J.J.H. van den Akker
mr. H.K. Evers, Onderwijsbond CMHF/MHP
E.W. de Jong, Onderwijsbond CNV
drs. R.W.H. de Koning, Algemene Onderwijsbond
prof. dr. L. Stevens
dr. M. Vernooy-Gerritsen, Platform VVVO

Gebruik van grafische rekenmachine bij het examen

Datum: 12 juni 2002
Betreft: gebruik van grafische rekenmachine bij het examen

Geachte mevrouw Adelmund,
Tegelijk met de invoering van de tweede fase heeft de grafische rekenmachine zijn intrede gedaan in het voortgezet onderwijs.
Zoals altijd heeft zo’n nieuwe ontwikkeling voor- en tegenstanders. De voorstanders waren tevreden en lieten niets van zich horen. Een aantal tegenstanders heeft brieven geschreven waarin zij hun bezwaren onder woorden brachten. De CEVO heeft daar toen op gereageerd door de grafische rekenmachine voor een aantal vakken te verbieden. Vanaf dat moment zijn vele andere brieven geschreven.
De VVVO denkt dat de herijking van de tweede fase een mooi moment is om de situatie rond de grafische rekenmachine nog eens goed te bezien. De huidige situatie, waarin leerlingen bij het ene vak de grafische rekenmachine moeten gebruiken en dat bij het andere vak juist niet mogen, is niet ideaal. Een belangrijk voordeel van het gebruik van de grafische rekenmachine is dat een aantal stappen tegelijk op het beeldscherm staat. Leerlingen wennen daaraan, net als aan de manier van invoeren van gegevens. Als ze bij examens van sommige vakken deze machine niet mogen gebruiken en weer met een gewone rekenmachine moeten werken geeft dat niet zelden problemen.
Wij stellen voor in overleg met de CEVO, de vaksecties van de CEVO en de vakverenigingen per vak te bekijken of de grafische rekenmachine gebruikt moet of mag worden. Tevens zou in dat overleg duidelijk moeten worden of er gegevens in het geheugen van de machine mogen worden opgeslagen. Als de besluiten hieromtrent vroeg genoeg genomen worden kunnen de examenmakers op tijd inspelen op de nieuwe situatie zodat na de herijking op dit punt geen problemen zullen ontstaan.
Wij hopen op korte termijn te vernemen hoe u staat tegenover dit iniatief.
i.a.a. Leden van de VKC OCenW, Tweede kamer

    Monitoring invoering leerwegen vmbo

    Datum: 12 juni 2002
    Betreft: monitoring invoering leerwegen vmbo

    Geachte mevrouw Adelmund,
    Per 1 augustus 2001 zijn de leerwegen in het vmbo gestart. Een niet geringe operatie voor docenten, vaksecties en schoolorganisaties. Het is van groot belang om deze operatie op de voet te volgen om te kijken of alles goed verloopt en zo niet, of er bijstellingen nodig zijn.
    Het is de monitoring, Start van de leerwegen in het vmbo, uitgevoerd door het SCO-Kohnstamm Instituut, waarover het Platform van Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs (VVVO) zich zorgen maakt.
    Waar de monitoring van de tweede fase havo/vwo een goed beeld geeft van zwaarte van programma’s voor docenten en leerlingen, organisatorische problemen en procedurele problemen zoals PTA’s en examendossiers, ontbreekt een vergelijkbare meting van de gang van zaken in het vmbo.
    SCO-Kohnstamm werkt nogal cijfermatig, geeft percentages etcetera. Het cijfermateriaal komt voornamelijk uit enquêtes onder schoolleiders. Een goede begin, maar hiermee is nog niet situatie op de ‘werkvloer’ gemeten. Dit verontrust ons, omdat uit onze achterban nogal eens andere geluiden komen dan de cijfers van het rapport aangeven.
    Vanuit het Platform is al jaren met klem gewezen op het feit dat in vergelijking met de grote monitoringsactiviteiten rond de invoering van de tweede fase havo/vwo op zijn minst een gelijke ondersteuning voor de vmbo-leerwegen implementatie meer dan gewenst en noodzakelijk is. De grote groep vmbo-leerlingen en docenten verdient een goede begeleiding.
    Wij dringen er op aan dat het traject van monitoring aangaande de grote vmbo-leerwegenoperatie met even veel ondersteuning vanuit uw ministerie aangestuurd wordt. Als Platform VVVO worden wij graag betrokken in vervolgactiviteiten om de beoogde veranderingen zo positief mogelijk uit te werken voor collega’s en leerlingen.
    In afschrift aan:
    Leden van de Vaste Kamercommissie OCenW, Tweede kamer
    dr. L.S.J.M.Henkens, Directeur VO, Ministerie OCenW

      SLO, over methodiek opstellen vakdossier

      Datum: 12 juni 2002
      Betreft: methodiek opstellen vakdossiers

      Geachte heer Verbeek,
      Namens de vakinhoudelijke verenigingen, verenigd in het platform VVVO, meldt ik u het volgende.
      In het kader van het project Herziening examenprogramma’s havo/vwo stelde SLO vakdossiers samen, met per vak een overzicht van de stand van zaken met successen en knelpunten. Nu blijkt welk een belangrijke rol deze documenten in de beeldvorming en de herijkingoperatie spelen vraagt Platform VVVO uw aandacht voor de gevolgde methodiek.
      Onze verenigingen is gebleken dat bij het maken van de vakdossiers voor de Tweede Fase dat de teams die dit uitvoeren op diverse manieren te werk zijn gegaan. De aard en status van de inhoud van de vakdossiers verschillen nogal. Het ene dossier is ontstaan uit zorgvuldig veldwerk en uitgebreid interviewen van doelgroepen, het andere dossier is gebaseerd op het bezoeken van enkele scholen en het ondervragen van enkele leerlingen. Omissies, begaan in eerste versies, bleven vaak tot de eindversie bestaan.
      Daarnaast is de betrokkenheid van vakinhoudelijke verenigingen niet consequent. Veel verenigingen behoren tot het directe netwerk van SLO-medewerkers, waardoor nauw contact een vanzelfsprekendheid is. Andere verenigingen krijgen pas achteraf of helemaal niet de mogelijkheid om te reageren op (concept)teksten.
      Het lijkt ons in het belang van het leveren van goede kwaliteit en het nemen van afgewogen beslissingen om in alle gevallen dezelfde systematiek en hetzelfde format te gebruiken en zo de vakdossiers vergelijkbaar te houden.
      Nu blijkt ons dat u in opdracht van OCenW een zelfde soort onderzoek naar vakken in de basisvorming doet. De vakinhoudelijke verenigingen willen bij dit onderzoek graag hun medewerking verlenen. Liever dan achteraf te constateren dat per vak een andere systematiek en een ander format is gebruikt. Aard en status van de onderzoeken dienen ons inziens vergelijkbaar te zijn. Het secretariaat van Platform VVVO levert u graag een actueel etikettenbestand. Ook bent u van harte welkom om tijdens onze bijeenkomsten uw onderzoek toe te lichten.
      Bijlage: overzicht van vakinhoudelijke verenigingen.
      CC Directie SLO, drs. P.H.M.Scheerder

      Tweede fase 2

      Datum: 14 juni 2001
      Betreft: tweede fase
      Geachte leden van de vaste commissie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
      De komende tijd heeft de vernieuwing van de tweede fase havo/vwo, zoals die thans gestalte krijgt, uw aandacht. Graag willen wij, als vertegenwoordigers van de vakinhoudelijke docentenverenigingen in het voortgezet onderwijs, u hierover de volgende overwegingen voorleggen.
      In de eerste plaats leren wij van onze leden, dat de huidige inhoud en inrichting van de tweede fase wijzigingen behoeft. Dit geldt in de volle breedte: het totaal blijkt voor zowel leerlingen als docenten een (te) zware belasting. Ook geldt dit per vak: in de huidige praktijk komen ongewenste effecten van examenprogramma’s naar voren die met wat inmiddels ‘klein’ en ‘groot’ onderhoud is gaan heten, verholpen zouden kunnen worden. Dit beeld wordt bevestigd in de monitoring van de tweede fase, zoals die thans plaatsvindt en in de vakdossiers die door de SLO zijn samengesteld.
      Hierbij kwam voor ons de vraag op, of op dit moment tussentijdse maatregelen noodzakelijk zijn, waarmee aanpassingen in de goede richting kunnen worden bereikt. De ervaringen bij vorige tussentijdse aanpassingen wijzen uit, dat die op zich ongewenste bijeffecten kunnen hebben. Deze betreffen met name de informatievoorziening: vaak duurt het enige tijd voordat de precieze maatregelen bekend zijn binnen de scholen en dan gaat er nog de nodige tijd overheen, voordat deze zijn omgezet in concrete veranderingen. Weer tussentijdse veranderingen zouden nu, zo vrezen wij, een golf van onrust met zich meebrengen die de goede bedoelingen van de veranderingen op zich zou overschaduwen. Daar komt nog bij, dat bepaalde inhoudelijke vernieuwingen (zoals een nieuwe didactische aanpak bij de deeltalen) op dit moment nog niet geheel uitontwikkeld zijn.
      Vanuit dit perspectief pleiten we ervoor, om thans geen veranderingen door te voeren, maar de komende tijd wel voorstellen te formuleren, opdat vanaf 2003 de tweede fase in een vernieuwde vorm voortgezet kan worden. Dat impliceert dat een samenhangend pakket van veranderingsvoorstellen er in het begin van 2002 zou moeten liggen.
      In die tussentijd vragen de huidige verlichtingsmaatregelen nog wel de nodige aandacht. We kunnen ons voorstellen dat die eveneens tot 2003 gecontinueerd worden, maar zouden er dan wel voor willen pleiten dat de ruimte voor praktische opdrachten (thans 20%) naar keuze van de school weer verhoogd kan worden (tot maximaal 40%). Ook zouden we graag zien dat de scholen de komende tijd de vrijheid krijgen om zelf te bepalen hoe en in hoeverre zij de onderdelen, die in het kader van de verlichtingsmaatregelen niet meer centraal worden getoetst worden, in het schoolexamen aan de orde laten komen.